“Laten we de omgeving veranderen: fix the system, not the girls.”
Sahar Yadegari is nu al anderhalf jaar de directeur van VHTO, expertisecentrum genderdiversiteit in bèta, techniek en it. Indertijd een echte ‘wildcard’ volgens de consultant van Colourful People: “ze was nog niet eerder eindverantwoordelijke van een organisatie geweest, maar had wel heel veel potentie.” Nieuwsgierig geworden naar Sahar, besloot de Raad van Toezicht het gesprek aan te gaan en met haar intelligentie, drive en persoonlijkheid wist ze hen te overtuigen. Nu laat ze zien hoe een nieuw soort, misschien wel feminien, leiderschap eruit kan zien. ‘Ik denk dat er een generatie van mensen opstaat die op een andere manier die rol in durft te vullen en dat ook waardeert in anderen, alleen... dat is geen kritische massa.’
Was jij een bèta?
‘Tot mijn achtste heb ik in Iran gewoond en toen zijn mijn ouders vertrokken, zij waren politieke vluchtelingen. In mijn laatste schooljaar in Iran heb ik een test gedaan om een jaar over te slaan. Jarenlang heb ik gedacht dat ik daarvoor was gezakt omdat ik bij het rekenen één fout had gemaakt, dit heeft me lange tijd wiskundeangst opgeleverd. Recent kwam ik door een gesprek met mijn moeder erachter dat ik helemaal niet voor die test was gezakt, ik was geslaagd. Dat is wel heel tekenend voor hoe je als kind zulke dingen veel zwaarder kan ervaren. Het tekent mij ook als persoon, dat ik het heel moeilijk vind om fouten te maken.’
Ondanks je wiskundeangst werk je nu toch voor de techsector, hoe is dat gelopen?
‘In mijn vorige werk had ik het thema digitalisering onder mijn hoede: hoe raakt digitalisering de samenleving? Wat is de impact daarvan? Hoe kun je zorgen dat dat op een verantwoorde manier gebeurt? Zo ben ik in aanraking gekomen met hoe eenzijdig die techsector is samengesteld, terwijl de invloed ervan op onze levens gigantisch groot is. Zorgen dat meer vrouwen in die sector kunnen deelnemen betekent dat je indirect werkt aan betere technologieën voor de samenleving. Als er alleen maar een klein groepje mannen aan de ontwerptafel zit, kom je met toepassingen die suboptimaal zijn en gewoon niet werken voor de grotere groep van de samenleving. Hoe je als samenleving omgaat met problemen, wie daar de rekening voor betaalt, welke oplossingen er zijn, dat is nog steeds wat mij het meeste boeit.’
Maar waar gaat het dan zo mis in de techsector?
‘Heb je even? Er zijn een aantal redenen, zoals de omgeving van kinderen. Als we jongens met lego laten spelen en meisjes met poppen, dan heeft dat invloed op hun interesseontwikkeling en vaardighedenontwikkeling. Jongens krijgen minder kans om hun zorgzame kant te ontwikkelen en meisjes krijgen minder kans om hun technisch inzicht te ontwikkelen. We stimuleren heel erg die tweedeling als ouders, opvoeders, leerkrachten en crècheleiders. Digitale geletterdheid en techniekonderwijs is nog onvoldoende geborgd in het curriculum, maar door hiermee kennis te maken kun je interesse en vaardigheden opbouwen. En door vaardigheden op te bouwen, bouw je ook meer zelfvertrouwen op en ontstaat het idee dat jij het ook kunt. Meisjes onderschatten vaak hun prestaties op het gebied van exacte vakken.’
‘Ook krijg je meer genuanceerde beelden over wat dit soort beroepen inhouden als je op school er kennis mee kan maken. Nederland heeft typisch van oudsher hele sterke associaties tussen techniek en mannen, terwijl in de schoolomgeving heel veel juffen werken en minder meesters, of ze zijn schooldirecteuren. Die rolverdeling doet wat met genderstereotype ideeën over beroepen bij kinderen en jongeren.’
“In de collegebanken ben je de enorme minderheid en dat wil je niet voor je werkende leven.”
‘Als vrouwen dan toch voor die technische studie hebben gekozen is er, vergeleken met mannen, uiteindelijk een groter deel dat na de studie niet kiest om te gaan werken in een technische rol. Dat heeft onder andere te maken met de sense of belonging. Jarenlang in de collegebanken ben je de enorme minderheid geweest en dat wil je eigenlijk niet voor je werkende leven. Maar ook slagen werkgevers er niet in om die vrouwelijke kandidaat die net uit de collegebanken komt te overtuigen: ‘dit is ook een plek voor jou.’ Of als ze dat wel doen dan vindt er daarna nog een uitstroom plaats omdat de cultuur niet inclusief is.’
Wat een enorme uitdaging, hoe ga je dan ervoor zorgen dat meiden wel voor bèta en techniek kiezen?
‘Dat is juist het punt, dat willen we eigenlijk niet doen. Ik denk dat we ons jaren hebben gericht op: ‘laten we die meiden maar overtuigen om voor bèta en techniek te kiezen,’ en daarmee hebben we misschien te weinig oog gehad voor: ‘laten we die omgeving eens veranderen.’ Ons motto is: ‘fix the system, not the girls.’ Wat we willen is dat de meisjes de gelegenheid hebben om hun interesses te ontdekken en dat ze daarin niet belemmerd worden. Ze moeten de vrijheid hebben om te kiezen.’
In hoeverre had jij de vrijheid om je te ontwikkelen in je eigen interesses?
‘Eigenlijk verwachten Iraanse ouders van hun kinderen dat ze ofwel geneeskunde gaan studeren, ofwel ingenieur worden, omdat dat financiële zekerheid met zich meebrengt. Zoiets als bestuurskunde niet, want stel dat je moet vluchten, wat heb je dan aan bestuurskunde? Niet dat mijn ouders daar heel erg strikt op hebben gestuurd, maar dat was wel het beeld waarmee ik en veel generatiegenoten zijn opgegroeid. Het liefst wilde ik politicologie studeren, maar ik begreep wel dat mijn vader de naam politicologie heel eng vond vanwege zijn eigen politieke geschiedenis. Dus toen heb ik bestuurskunde gekozen. Ik ben blij dat ik de vrijheid en de kansen heb gehad om daarin mijn eigen pad te kunnen gaan.’
“Ik voldoe niet aan de definitie van de leiders die we kennen.”
Wat breng jij je team wat er eerder niet was?
‘Ik denk dat mijn manier van deze rol invullen heel erg gericht is op ‘samen verder komen.' Ik verwacht veel van mijzelf, maar ik verwacht ook veel van collega's en ik vertrouw collega's ook volledig. Dus ik geef vertrouwen, ik geef steun en ik ben er als het mis gaat.’
‘Ik voldoe niet aan de definitie van de leiders die we kennen: ik ben niet extravert, ik ben niet extreem besluitvaardig, ik ben niet heel dominant, dat is niet mijn natuur. Ik vind het fijn om twijfel uit te spreken, ik vind het fijn om meerdere standpunten te horen, ik vind het fijn om consensus te hebben. Dat maakt ook dat ik van tijd tot tijd mij afvraag: “doe ik het dan goed?” Ondertussen heb ik mezelf omringd met mensen die ook andere definities van leiderschap hanteren, dat geeft houvast. Ik zie ook wat ik wel meebreng: verbinding tussen mensen, scherpte op de inhoud en een enorme gedrevenheid om er samen wat van te maken. Misschien moeten onze definities veranderen, zodat ik me niet een imposter hoef te voelen om te zijn wie ik ben. Dat zou ik wel een groot succes vinden.’